Vroeger (voor sommigen; heel vroeger) vond ik dat ik wel aardig kon fietsen. Ik won zelfs nog wel eens een wedstrijd en ook op de vermaarde Corpuswielerbaan in Groningen ging mijn voorwiel nog wel eens als eerste over de streep. Soms had ik zelfs de indruk dat er met respect werd gesproken door de concurrentie “let op die vent op de blauwe fiets, als hij gaat, moet je er bij zijn” . Het is al bijna 20 jaar geleden dat ik voor het laatst meedeed om de prijzen. Tijdens het lokaal wereldberoemde criterium in Nijkerkerveen boekte ik mijn laatste overwinning. Twee kinderen van ongeveer 10 jaar oud schreeuwden hun papa (die toen al de Froomeleeftijd was gepasseerd) naar de overwinning. Jij kunt aardig fietsen zeiden de verliezers om hun eigen prestatie toch ook nog enig aanzien te geven.
Het respect in het peloton is gebleven, maar heeft andere vormen aangenomen. “Fietst u al lang” wordt er beleefd gevraagd. Ik kijk om mij heen. Bij niemand in mijn directe omgeving past de aanspreektitel “u”. “Ongeveer 45 jaar”, antwoord ik dan maar. “Oh”, is de enige verbale reactie die volgt en de jonge knul die mijn kleinzoon had kunnen zijn, gaat heel sociaal voor mij fietsen om mij uit de wind te houden. Nou ja sociaal, tot het plaatsnaambordje aan de horizon zichtbaar wordt. Hij versnelt, kijkt achterom en ziet dat “u” nog steeds in zijn wiel zit. Hij versnelt nog een keer en kijkt weer achterom. “U” moet lossen.
Als “jij” in het peloton “U” is geworden, ga je langs de kant staan om je kinderen naar de overwinning te schreeuwen
en
word je voorzitter van een wielervereniging.